Bij het opstellen van deze begroting 2019 en meerjarenraming 2020-2022 zijn onderstaande uitgangspunten en richtlijnen in acht genomen.
Algemeen
De (gewijzigde) begroting 2018 is uitgangspunt voor de begroting 2019. Er is uitgegaan van de nullijn, dat wil zeggen geen hogere ramingen ten opzichte van de begroting 2018. De geactualiseerde stand van zaken van de budgetten 2018, vertaald in de Voorjaarsnota 2018, is verwerkt in de begroting 2019.
Daar waar kan worden volstaan met een lagere raming, dient een verlaging ten opzichte van de (gewijzigde) raming 2018 te worden aangehouden.
Bezuinigingsmaatregelen/taakstellingen
De begroting 2019 dient structureel en reëel in evenwicht te zijn of als dat niet het geval is, dient de meerjarenraming aannemelijk te maken dat dit evenwicht uiterlijk in 2021 tot stand zal worden gebracht.
Met het vaststellen van de begroting 2019 dient de gemeente Hulst de meerjarenraming 2020 tot en met 2022 sluitend te maken met bezuinigingsmaatregelen c.q. taakstellingen. Voor de bepaling van de financiële positie worden alle in de begroting opgenomen bezuinigingsmaatregelen op hardheid en haalbaarheid door de Provincie beoordeeld. Daarbij dienen de te treffen bezuinigingsmaatregelen concreet op programmaniveau te zijn ingevuld. Er zal hiervan een overzicht worden opgenomen aangevuld met eventuele stelposten, taakstellingen en eventuele reserveringen voor toekomstige financiële onzekerheden die verspreid in de begroting op programmaniveau zijn opgenomen om een duidelijk inzicht in de financiële positie van de gemeente te geven.
Met andere woorden: er dient sprake te zijn van een reëel perspectief, waarbij de financiële gevolgen van maatregelen die tot een herstel van het evenwicht moet leiden, met besluitvorming door de gemeenteraad zijn onderbouwd (begrotingscirculaire 2019-2022).
Deltadividend
Op advies van de provinciale toezichthouder wordt voor de komende jaren geen dividenduitkering meer geraamd. Eventuele vastgestelde dividenduitkeringen worden geraamd als incidentele bate.
Gemeenschappelijke regelingen
De toegestane inflatiecorrectie voor de begroting 2019 van GR-en bedraagt 1,6% (VZG-richtlijnen voor de begroting 2019). Voor de jaren vanaf 2020 zal worden onderzocht of de berekeningssystematiek kan worden gesplitst in een looncomponent en een prijscomponent. Ook worden de mogelijkheden voor het toepassen van de richtlijn voor de meerjarenbegroting onderzocht. Verder is de maximum-norm voor reservevorming door GR-en vastgesteld op 5% van de jaaromzet. Het meerdere moet in maximaal 4 jaar worden uitgekeerd aan de deelnemers. Negatieve resultaten moeten in eerste instantie uit de reserves worden afgedekt.
Autonome groei
De financiële ontwikkelingen die een gevolg zijn van een wijziging van o.a. het aantal inwoners, woningen, bijstandsgerechtigden etc. zullen in de begroting worden opgenomen. In 2019-2022 wordt voor wat betreft het aantal inwoners uitgegaan van een kleine stijging van het huidige aantal inwoners (werkelijk 1-1-2018: 27.470) naar 27.520 in 2019 door met name migratie (gelijkblijvend aantal jongeren en stijging aantal ouderen/senioren).
Voor het begrotingsjaar 2019 gaan we uit van een lichte stijging van het aantal woonruimten in 2018, namelijk van 13.659 naar 13.710 (stand 1-1-2019).
Voor de jaren daarna is uitgegaan van een gelijkblijvend aantal inwoners en aantal woonruimten.
Personeelskosten
In de begroting 2019 wordt de loonsom gebaseerd op de loonsom behorende bij de formatie per 1 april 2018 van het ambtelijk apparaat (inclusief vacatures) en de laatst vastgestelde CAO geldend voor de periode 1-5-2017 tot 1-1-2019. Voor de periode daarna wordt rekening gehouden met een geraamde stijging van salarissen en sociale lasten gebaseerd op de percentages zoals die gepubliceerd zijn in de meicirculaire 2018 van het gemeentefonds. Deze stijging wordt als aparte stelpost onder de Overheadkosten (P&O) opgenomen. Met ingang van de begroting van de begroting 2017 worden salarislasten rechtstreeks op taakvelden verantwoord.
Prijsniveau (prijspeil)
Voor het opstellen van de budgetten dient te worden uitgegaan van de zogenaamde nullijn, dat wil zeggen geen hogere ramingen ten opzichte van de begroting 2018. Eventuele prijsstijgingen moeten in principe binnen de huidige budgetten worden opgevangen. De huuropbrengsten worden verhoogd met het indexpercentage zoals in het betreffende huurcontract is opgenomen. De inflatiepercentages zoals door het CBS becijferd voor de afgelopen jaren waren laag (2017: 1,4%, 2016: 0,3%) en hebben nauwelijks effect gehad op het totale budget van de gemeente Hulst. Voor de komende jaren wordt echter wel meer inflatie verwacht door het CPB (2018: 1,6%, 2019: 2,4%), die in 2018 vooral wordt veroorzaakt door stijgende olieprijzen. Omdat vooraf moeilijk is in te schatten op welke budgetten dit het meeste invloed heeft, was hiervoor in de Voorjaarsnota 2018 een aparte stelpost opgenomen voor het totale begrotingsbudget gebaseerd op de percentages in meicirculaire 2018. In deze begroting 2019 is rekening gehouden met de verwachte prijsstijgingen. Deze zijn verrekend met de betreffende stelpost.
Algemene uitkering
Bij de beoordeling of er sprake is van een materieel sluitende (meerjaren)begroting wordt, voor wat betreft de algemene uitkering uit het gemeentefonds, uitgegaan van de meicirculaire 2018, de daarin opgenomen uitkeringsfactoren en de effecten van de herijking van het gemeentefonds. De berekening voor de jaren 2020-2022 is gebaseerd op constante (gelijkblijvende) prijzen.
Sociaal Domein
Met ingang van 2019 is er voor grote delen in het Sociaal Domein geen directe relatie meer tussen de baten en de lasten. De baten, die nu nog via een integratie-uitkering worden uitgekeerd, worden in 2019 voor een groot deel via de algemene uitkering uit het gemeentefonds verstrekt. In 2019 blijft er nog wel een directe relatie tussen de baten en de lasten van de BUIG (inkomensdeel participatie). Het saldo hiervan wordt voorlopig verrekend met de reeds bestaande egalisatiereserve Sociaal Domein.
Ontwikkeling lokale lasten
In de bij de begroting 2018 behorende meerjarenraming is rekening gehouden met een hogere opbrengst door indexering/inflatiecorrectie van de OZB met 1% voor de jaren 2019 t/m 2021. In het voorgestelde dekkingsplan naar aanleiding van de meicirculaire 2018 is deze indexering verhoogd van 1% naar 2% voor woningen en de forensenbelasting. De indexering voor de OZB niet-woningen is verhoogd van 1% naar 5% voor de jaren 2019 en 2020 en 2% in de jaren daarna. Voor de overige belastingen zijn geen tariefsaanpassingen opgenomen, doch wordt tenminste rekening gehouden met een inflatiecorrectie. Voor de precariobelasting op kabels en leidingen wordt een uitzondering gemaakt. Een tariefsverhoging is hiervoor vanaf 2016 niet meer toegestaan. Overigens mag de precariobelasting op kabels en leidingen na 2021 niet meer worden geheven. Deze zijn in deze begroting volledig als incidentele baten opgenomen tot en met 2021.
Kostendekkendheid geldt als principe voor de volgende heffingen en retributies:
- Rioolrechten;
- Afvalstoffenheffing en reinigingsrechten;
- Leges;
- Lijkbezorgingsrechten.
Investeringen
De in 2019 en voor de daaropvolgende jaren 2020, 2021 en 2022 geplande investeringen, zo mogelijk met actuele beheersplannen als basis, moeten gedetailleerd per project en per programma worden opgenomen met daarbij het investeringsbedrag, de verwachte economische levensduur, eventuele bijdragen van derden, de verwachte doorlooptijd (afrondingsjaar). De ambtelijke inzet in uren voor deze investeringen wordt opgenomen in de reguliere exploitatie op het taakveld waartoe de betreffende investering behoort, dus maakt geen onderdeel (meer) uit van het investeringsbedrag.
Alleen door de geplande investeringen afzonderlijk te benoemen is het mogelijk een geprognosticeerde balans te presenteren in de programmabegroting zoals vanaf 2017 verplicht is. Ook leidt dit tot een betere afweging vooraf over de inzet van middelen voor investeringen. Het overzicht kan eventueel vergezeld gaan van een prioriteitenlijst, zodat de raad op basis daarvan nog een keuze kan maken. Beschikbaarstelling van de kredieten zal eventueel tegelijk met vaststelling van de programmabegroting geschieden, danwel later bij afzonderlijk raadsvoorstel en –besluit.
De (vervangings)investeringen voor materieel van de buitendienst worden rechtstreeks op het desbetreffende programma gemaakt, zodat deze bij de vaststelling van de begroting door de gemeenteraad worden geautoriseerd. Deze zullen echter wel apart moeten worden benoemd in het overzicht van investeringen.
Meerjarenraming 2020-2022
Uitgegaan wordt van:
- Bestaand beleid, basisjaren gelijk aan ontwerpbegroting + 3 volgende jaren;
- De algemene uitkering wordt gebaseerd op de meicirculaire 2018 van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en gaat uit van uitkeringsfactoren in constante prijzen;
- Gelijkblijvende inwonersaantallen (raming per 1-1-2019: 27.520);
- Het geraamde aantal woonruimten blijft gelijk (raming 1-1 2019: 13.710);
- Voor de berekening van de kapitaallasten van nieuwe en vervangingsinvesteringen wordt uitgegaan van een rente van 2%;
- Er wordt geen rente toegerekend aan de reserves (eigen vermogen);
- Mutaties als gevolg van incidentele aangelegenheden: afwijkende ramingen die binnen de planperiode vallen, worden toegelicht.